Van links naar rechts zijn twaalf scènes uit het lijden van Christus weergegeven. De reeks begint met Christus die zijn kruisdood voorziet en in doodsangst is neergeknield in de Hof van Olijven. Een engel houdt hem het kruis voor. Op de voorgrond slapende apostelen. In de tweede scène wordt Christus gevangen genomen en slaat Petrus Malchus, één van de verraders, een oor af. Vervolgens wordt Christus voor de Joodse hogepriester Kajafas gebracht. Deze scheurt uit woede zijn kleren, omdat Christus niet ontkent de zoon van God te zijn. De soldaten brengen Christus dan naar het paleis van de Romeinse prefect Pontius Pilatus. Hij wordt gegeseld en bespot als Koning der Joden: men hangt hem een rode koningsmantel om en zet een doornenkroon op zijn hoofd. Als scepter dient een rietstaf. Pilatus kan echter geen schuld vinden in Christus en wil hem vrijlaten. Hij leidt hem voor aan het volk, maar dat eist Christus’ kruisdood. Pilatus geeft toe, maar wast zijn handen in onschuld. Christus draagt zijn kruis naar de berg Golgotha, terwijl hij onderweg bespot wordt. Hij wordt vergezeld door zijn moeder Maria en komt onderweg Veronica tegen die zijn gezicht afwist met een doek. Op wonderbaarlijke wijze blijft de afdruk van Christus’ gelaat op de zweetdoek achter. De laatste drie scènes tonen Christus aan het kruis tussen Maria en Johannes, de Bewening nadat Christus van het kruis is afgenomen, met een handenwringende Maria Magdalena en tenslotte Christus’ Verrijzenis: Hij staat met de zegevaan boven op het graf waarbij de Romeinse soldaten zitten te slapen.
De kwaliteit van het schilderwerk is niet bijzonder hoog. Waarschijnlijk hebben prenten aan de voorstellingen ten grondslag gelegen.
Twaalf passietaferelen Anoniem, 1550-1700 Olieverf op paneel in profiellijst, 44 x 91 cm